
Hoe vanzelfsprekende vrijheid veranderde in een opgelegd ideaal
Onlangs werd op sociale media de vraag gesteld: hoeveel van jullie die in de jaren zeventig, tachtig of negentig naar school gingen, hadden klasgenoten die worstelden met hun gender? En hoeveel genders kende je toen? Tegenwoordig hoor je vaak dat er tientallen of zelfs meer dan zeventig zouden bestaan.
In mijn jeugd was ik bekend met homo’s, lesbiennes en biseksuelen. Lieve mensen met een normaal leven, een partner en vaak een grote dosis normen en waarden waar menig hetero nog iets van kon leren. Natuurlijk waren er ook travestieten en drag queens, maar die traden vooral op in clubs zoals Madame Arthur in de Amsterdamse Warmoesstraat. Het was entertainment, bedoeld voor volwassenen, en zeker niet iets wat kinderen op school kreeg voorgeschoteld. Binnen mijn omgeving werden deze mensen zonder problemen geaccepteerd.
Drag queens zijn altijd een bijzonder fenomeen geweest. Ze transformeren zich voor een avond tot flamboyante verschijningen en zetten in clubs of theaters een show neer. In de jaren zeventig keek half Nederland naar de Britse comedy It Ain’t Half Hot Mum (Oh moeder, wat is het heet), waarin soldaten in vrouwenrollen optraden. Niemand voelde zich gekwetst: het was humor en theater. Ook iconen als Fabiola en Mathilde Willink lieten zien hoe kunst, kleding en identiteit konden samenvloeien. In Amerika groeide RuPaul uit tot hét gezicht van de dragscene. Voor mij is drag een kunstvorm – het vergt lef, creativiteit en vakmanschap.
Wat drag destijds onderscheidde, was de context. Je koos er zelf voor om een show bij te wonen. Na afloop gingen de artiesten in hun gewone kleren naar huis en leefden hun dagelijkse leven. Niemand maakte er een punt van, niemand voelde zich bedreigd of verplicht om het te omarmen. Het was er gewoon, voor wie het wilde zien.
Vandaag de dag ligt dat anders. Politiek, media en BN’ers plaatsen gender en identiteit voortdurend onder een vergrootglas. Waar tolerantie ooit vanzelfsprekend was, lijkt die nu veranderd in een opgelegd ideaal. In mijn omgeving – waar hetero’s, homo’s, lesbiennes, transpersonen en travestieten samenleven – hoor ik steeds vaker dat ze zich juist bekeken, opgejaagd of zelfs beledigd voelen door de manier waarop ze in de media worden neergezet.
Daar komt nog iets bij: door het openstellen van onze grenzen voor culturen die weinig tot geen ruimte laten voor andere geaardheden, is de tolerantie richting homo’s, lesbiennes, biseksuelen, transpersonen en travestieten sterk afgenomen. Waar Nederland ooit bekendstond als veilig en vrij, durven veel mensen tegenwoordig niet meer openlijk te zijn wie ze zijn. Intimidatie, geweld en angst hebben de plaats ingenomen van de vanzelfsprekende vrijheid die ons land ooit kenmerkte.
Nederland stond bekend om zijn openheid en verdraagzaamheid. Maar het huidige “alles moet kunnen”-klimaat werkt averechts: in plaats van vrijheid voelen mensen druk, en sommigen durven minder openlijk te zijn dan voorheen. Mishandeling, cancelcultuur en angst zijn het gevolg.
Misschien moeten we terug naar de kern: leven en laten leven. Geen opgelegde activistische agenda, geen politieke window dressing, maar respect voor ieders keuze. Kleding is al eeuwen geen eenduidig kenmerk van gender: Schotse kilts, de fustanella in Griekenland, de longyi in Myanmar, of de Sulu op Fiji tonen dat mannen wereldwijd rokken dragen. Uiteindelijk gaat het er niet om wát je draagt, maar of je jezelf kunt zijn zonder angst of dwang.
Vrijheid en tolerantie herwinnen we pas als we stoppen met het politiek uitmelken van identiteit, als onze grenzen dichtgaan voor culturen die onze waarden niet respecteren, en als we weer terugkeren naar de essentie: respect voor iedereen die niemand kwaad doet. Of je nu in een kilt, glitterjurk of spijkerbroek loopt: het zou geen kwestie van strijd moeten zijn, maar simpelweg een vanzelfsprekendheid.